De volgende definities zijn er voor het woord zou
- enkelvoud verleden tijd van zullen Ik zou. Jij zou. Hij, zij, het zou. ▸ Dit zou toch niet mijn laatste nacht op aarde worden? Met zeven andere hikers zou ik de nacht in deze piepkleine ruimte van drie bij drie meter moeten doorbrengen.[1] ▸ Waar tot een paar jaar terug nog gekeken werd naar Tesla voor de grote innovaties, lijkt de blik nu te zijn gericht naar China. Eerdere zorgen over dat China de data van de auto's zou gebruiken, lijken voor veel consumenten naar de achtergrond te zijn verdwenen.[2] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.