De volgende definities zijn er voor het woord zag
- enkelvoud verleden tijd van zien Ik zag. Jij zag. Hij, zij, het zag. ▸ Toen ik de gigantische muur inktzwarte wolken op me af zag komen barstte ik in tranen uit.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.