wierp

De volgende definities zijn er voor het woord wierp

  • enkelvoud verleden tijd van werpen Ik wierp.  Jij wierp.  Hij, zij, het wierp.  ▸ Gespannen zette ik mijn tent op: om mezelf af te leiden en dieren af te schrikken begon ik hard te fluiten en ik wierp af en toe een blik op de brede vallei onder me.[1] ▸ In 1198 - dus op tweeënvijftigjarige leeftijd - wierp koning Richard Leeuwenhart hem voor de voeten dat hij zich tijdens een toernooi niet gedroeg als de getrouwde man en vooraanstaand edelman die hij was, maar als de eerste de beste bachelier die zijn prijs nog moest behalen.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.