De volgende definities zijn er voor het woord viel
- enkelvoud verleden tijd van vallen Ik viel. Jij viel. Hij, zij, het viel. ▸ Een bepalend moment in mijn leven: nog voor de armagnac bij de koffie vroeg Arend of ik niet voor hem en Casper wilde komen werken, want hun familiebedrijf had inmiddels meer dan honderd gezinnen te onderhouden en op hr-gebied viel er nog veel te verbeteren.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.