De volgende definities zijn er voor het woord vertrok
- enkelvoud verleden tijd van vertrekken Ik vertrok. Jij vertrok. Hij, zij, het vertrok. ▸ Snel pakte ik mijn rugzak in en vertrok met een dikke laag kleren aan.[1] ▸ Vanwege de werkzaamheden reden gisteren ook al minder treinen van en naar het hoofdstation. Vannacht om 00:50 uur vertrok de laatste trein.[2] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.