trok

De volgende definities zijn er voor het woord trok

  • enkelvoud verleden tijd van trekken Ik trok.  Jij trok.  Hij, zij, het trok.  ▸ Het idee om een lange tijd alleen door te brengen trok mij enorm aan, maar vond ik tegelijkertijd doodeng omdat ik geen ervaring had met langdurig alleen zijn.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.