De volgende definities zijn er voor het woord thuisbleven
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van thuisblijven ...dat wij thuisbleven. ...dat jullie thuisbleven. ...dat zij thuisbleven. ▸ 2021 geldt als het recordjaar; toen werd ruim 7000 keer overlast door ratten gemeld. Dat had te maken met de coronaperiode, toen mensen veel thuisbleven en er meer huishoudelijk afval in de openbare ruimte terechtkwam, zegt de gemeente.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.