sprak

De volgende definities zijn er voor het woord sprak

  • enkelvoud verleden tijd van spreken Ik sprak.  Jij sprak.  Hij, zij, het sprak.  ▸ Sprak ik daarom minachtend over hun liederlijke avonden, of als ze weer eens samen een pilletje hadden gebruikt.[1] ▸ Vrijwel die hele eerste week was de enige die ik sprak een meisje dat Pamela Rudge heette.[2] ▸ Hij klonk vasthoudend, maar sprak zo zacht dat ze niet kon verstaan wat hij precies zei.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.