spoot

De volgende definities zijn er voor het woord spoot

  • enkelvoud verleden tijd van spuiten Ik spoot.  Jij spoot.  Hij, zij, het spoot.  ▸ Een van de andere jongens kreeg die avond zijn trailnaam. Ik had hem gevraagd de wijn vast open te trekken. Hij draaide de kurkentrekker de fles in en de wijn spoot over hem heen. De fles bleek namelijk geen kurk, maar een draaidop te hebben.[1] ▸ Volledig gekleed stapte ik het bad in en spoot er shampoo bij.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.

Andere definities: