De volgende definities zijn er voor het woord spoog
- enkelvoud verleden tijd van spugen Ik spoog. Jij spoog. Hij, zij, het spoog. ▸ Jezus nam de blinde man apart, spoog in zijn handen en wreef dat op de oogleden van de blinde.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.