placht

De volgende definities zijn er voor het woord placht

  • enkelvoud verleden tijd van plegen Ik placht.  Jij placht.  Hij, zij, het placht.  Mijn zus zwemt nu alleen in de zomervakantie, maar vroeger placht ze dagelijks naar het zwembad te gaan.  (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.

Andere definities: