optrok

De volgende definities zijn er voor het woord optrok

  • (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van optrekken ... dat ik optrok.  ... dat jij optrok.  ... dat hij, zij, het optrok.  ▸ Het was een seconde doodstil, waarna de vrachtwagen weer optrok.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.