De volgende definities zijn er voor het woord opat
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van opeten ... dat ik opat. ... dat jij opat. ... dat hij, zij, het opat. ▸ Ze hadden een ontbijt voor me klaargezet dat ik snel en zo stil mogelijk opat.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.