nam

De volgende definities zijn er voor het woord nam

  • enkelvoud verleden tijd van nemen Ik nam.  Jij nam.  Hij, zij, het nam.  ▸ Ik nam een selfie (voor de Southern Terminus), deed met veel moeite mijn rugzak om, draaide mijn neus richting Canada en begon te lopen.[1] ▸ Voor het eerst in mijn leven ging ik zo op in wat er allemaal om me heen gebeurde dat ik niet de rust nam om het onder woorden te brengen.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.