liepen

De volgende definities zijn er voor het woord liepen

  • meervoud verleden tijd van lopen Wij liepen.  Jullie liepen.  Zij liepen.  ▸ Ze liepen in een veel hoger tempo dan ik en hadden me razendsnel ingehaald.[1] ▸ Nee, zeiden wij, want ze at nooit ijs, en ze was pas anderhalf, dus waarom zou ze? Toen we drie jaar later met z'n vieren naar de ijssalon liepen voor het eerste ijsje van het voorjaar kwam het niet eens bij ons op om onze zoon, anderhalf, over te slaan.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.