lag

De volgende definities zijn er voor het woord lag

  • enkelvoud verleden tijd van liggen Ik lag.  Jij lag.  Hij, zij, het lag.  ▸ Het was een ijskoude nacht en ik werd meerdere malen bibberend wakker. Verbaasd zag ik de volgende ochtend dat er een dun laagje ijs op mijn tent lag.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.