kwam

De volgende definities zijn er voor het woord kwam

  • enkelvoud verleden tijd van komen Ik kwam.  Jij kwam.  Hij, zij, het kwam.  ▸ Doordat de wind recht mijn kant opblies en het geluid van de donder steeds dichterbij kwam bleven mijn tranen stromen.[1] ▸ Paus Franciscus, geboren als Jorge Mario Bergoglio, schudde het Vaticaan op en kwam op voor de zwakkeren in de samenleving. Maar kritiek was er ook, onder meer uit conservatieve hoek[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.