De volgende definities zijn er voor het woord kon
- enkelvoud verleden tijd van kunnen Ik kon. Jij kon. Hij, zij, het kon. ▸ Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[3] ▸ Dat ik kon denken: ach, die buik is een prachtig aandenken aan de zwangerschap van mijn dochter en al het moois dat ik ervoor terug heb gekregen.[4] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.