De volgende definities zijn er voor het woord kocht
- enkelvoud verleden tijd van kopen Ik kocht. Jij kocht. Hij, zij, het kocht. ▸ Ik kocht twee zakken chips, een sixpack bier en een bear canister die verplicht was in het gebied waar ik de komende vier weken doorheen zou lopen.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.