De volgende definities zijn er voor het woord kleingelovigheid
- het maar een zwak geloof hebben; weinig vertrouwen hebben in iets of iemand ▸ Hij gaat dus met al die schurken afrekenen. En jij zei dat de Fransoos.. Hij zal wel eens laten zien hoe het moet, zeiden de mensen, alsof ze elkaar hun kleingelovigheid verweten.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.