De volgende definities zijn er voor het woord keek
- enkelvoud verleden tijd van kijken Ik keek. Jij keek. Hij, zij, het keek. ▸ Overal waar je keek zag je leven in de woestijn. Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels.[1] ▸ ' Reede draaide zich om naar de deur, en ik durfde te zweren dat hij naar het sleutelgat keek.[2] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.