hief

De volgende definities zijn er voor het woord hief

  • enkelvoud verleden tijd van heffen Ik hief.  Jij hief.  Hij, zij, het hief.  ▸ Hij hief zijn wijs- en middelvingers in het vredesteken en vertrok zuidwaarts, de donkere ochtend in.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.