De volgende definities zijn er voor het woord had
- enkelvoud verleden tijd van hebben Ik had. Jij had. Hij, zij, het had. ▸ De meeste gezichten had ik nog nooit gezien.[1] ▸ "Dat wordt straks wel even wennen", zegt machinist Jos van der Veen tegen RTV Noord. Hij had gisteravond zijn laatste rit naar het "oude hoofdstation"". "Ik vind het mooi om een stukje spoorweggeschiedenis mee te maken, zowel aan het einde van iets of het begin van iets. Nu mag ik het einde meemaken, hartstikke leuk."[2] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.