gaf

De volgende definities zijn er voor het woord gaf

  • enkelvoud verleden tijd van geven Ik gaf.  Jij gaf.  Hij, zij, het gaf.  ▸ Deze wakkerheid gaf me een autonoom gevoel.[1] ▸ Vanaf 1971 was hij elf jaar landelijk politicus, waarvan negen jaar als leider van D66. Als het vleesgeworden redelijk alternatief gaf hij de partij na het vertrek van de flamboyante oprichter Hans van Mierlo een nieuw gezicht.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.