De volgende definities zijn er voor het woord frunnikte
- enkelvoud verleden tijd van frunniken Ik frunnikte. Jij frunnikte. Hij, zij, het frunnikte. ▸ 'Ja,'zei ze terwijl ze met de deursleutel frunnikte, 'ik wil niet dat we ons meteen uitkleden, onze tanden poetsen, onze kleren netjes opvouwen en onze pyjama aantrekken.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.