De volgende definities zijn er voor het woord droeg
- enkelvoud verleden tijd van dragen Ik droeg. Jij droeg. Hij, zij, het droeg. ▸ Haar pruik lag op de grond als de pels van een dier. Ik had nooit geweten dat ze er een droeg.[1] ▸ Ze bleef strak naar de horizon kijken, terwijl ze de wollen muts die ze droeg om haar korte donshaar te verbergen, verder naar beneden trok.[1] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.