De volgende definities zijn er voor het woord deed
- enkelvoud verleden tijd van doen Ik deed. Jij deed. Hij, zij, het deed. ▸ Ze trokken langzaam hun kleren uit, ze deed niet eens alsof ze weerstand bood, maar toen ze alleen nog haar hemd en onderbroek aanhad, verontschuldigde ze zich en ging naar de badkamer om iets te doen, plassen of een pessarium indoen of wat het ook kon zijn.[1] ▸ Aan zijn biograaf had hij er eerder nog wat bij verteld. Een van degenen die destijds bij hem binnenliepen was "een charmante twintiger", de minnaar van een vrouw die zijn souterrain huurde. Op een dag ontdekte Terlouw dat de man 400 gulden uit zijn bureaula had gepikt. Omdat de man huilend bekende, deed Terlouw geen aangifte.[2] (bron: WikiWoordenboek)
Voeg een definitie toe.