bood

De volgende definities zijn er voor het woord bood

  • enkelvoud verleden tijd van bieden Ik bood.  Jij bood.  Hij, zij, het bood.  ▸ Als hij haar wilde vertellen over de toestand in zijn land, dan bood ze hem graag een luisterend oor.[1] ▸ Gelukkig bood de bron onderweg verkoeling, anders had ik het misschien niet eens gehaald.[2] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.

Andere definities: