bewoog

De volgende definities zijn er voor het woord bewoog

  • enkelvoud verleden tijd van bewegen Ik bewoog.  Jij bewoog.  Hij, zij, het bewoog.  ▸ Daar ving ik een glimp van de tuin op, waar het gebladerte bewoog in een lichte bries en het silhouet van een eenzame kat de vorm van een wachtende vaas had aangenomen.[1] ▸ De menigte bewoog zich naar de achterkant van het huis en verzamelde zich op de veranda om naar het vuurwerk te kijken dat losbarstte boven de boomgaard.[1] (bron: WikiWoordenboek)

Voeg een definitie toe.